Het ene E-nummer is het andere niet
(geschreven door een collega van mij)Zo nu en dan hoort men wel zeggen dat alle E-nummers zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Hoewel dit makkelijk te onthouden is, geeft dit toch geen juiste voorstelling van zaken. Hoe zit het met de zin en onzin rondom hulpstoffen? Met dit artikel geef ik graag een nadere toelichting op de visie van Vitals ten aanzien van hulpstoffen met een E-nummer.
In veel eet- en drinkwaren (waaronder voedingssupplementen) is het soms nodig om hulpstoffen (additieven) te gebruiken. Bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat er geen oxidatie optreedt in het product. Dit zou namelijk schadelijk kunnen zijn voor de consument. Daarnaast zou het zonder hulpstoffen ook niet mogelijk zijn om tabletten of capsules te maken. Fabrikanten die hier verstandig mee omgaan zullen alleen additieven gebruiken in situaties waarbij dit echt niet anders kan. Sommige additieven hebben naast dat ze de producteigenschappen verbeteren, namelijk geen andere toegevoegde waarde voor de gezondheid en het zou niet zinvol zijn hier meer dan nodig van te gebruiken.
Er bestaan veel verschillende soorten hulpstoffen. Uiteraard mag niet zomaar elke stof toegevoegd worden aan levensmiddelen. Om de veiligheid van de consument te waarborgen wordt elke hulpstof, alvorens toegelaten te worden, streng beoordeeld door de Europese Voedsel- en Warenautoriteit (EFSA). Als onderdeel van deze beoordeling wordt voor elke stof de Acceptable Daily Intake (ADI) vastgesteld. Dit is de hoeveelheid die een persoon dagelijks gedurende zijn hele leven kan consumeren zonder negatieve effecten op de gezondheid. Dit is belangrijk om te doen omdat elke stof (zelfs water en keukenzout) vanaf een bepaalde hoeveelheid toxisch kan worden. Als uit deze beoordeling blijkt dat de hulpstof geen negatieve effecten heeft op de gezondheid in de genoemde hoeveelheden dan wordt deze toegelaten in Europa en krijgt de betreffende stof een E-nummer (de letter ‘E’ wil zeggen dat het additief is toegelaten in de Europese Unie).
Ook vitaminen en lichaamseigen stoffen hebben een E-nummer
Veel toegelaten E-nummers zijn natuurlijke stoffen, zoals vitaminen en carotenoïden (luteïne, astaxanthine). Een aantal zijn echter synthetische stoffen die lichaamsvreemd zijn zoals aspartaam en de zogenaamde azo-kleurstoffen. De term ‘E-nummer’ heeft vaak een negatieve bijklank hoewel dit in veel gevallen onterecht is. Een grote groep E-nummers bestaat immers uit stoffen die in de natuur voorkomen, zoals de voor het leven essentiële verbindingen ascorbinezuur (vitamine C) en nicotinezuur (vitamine B3). Daarnaast hebben ook lichaamseigen stoffen zoals citroenzuur en glycerol een E-nummer. Vanwege het zeer uiteenlopende karakter van de verschillende E-nummers is het daarom niet mogelijk om hier een algemeen oordeel over te vellen (zoals ‘E-nummers zijn slecht en levensmiddelen die deze bevatten dienen daarom vermeden te worden’).
E-nummers die problemen geven
Ondanks de zorgvuldige beoordeling door de EFSA blijkt er in de praktijk dat bepaalde hulpstoffen toch voor problemen kunnen zorgen. Bekende voorbeelden hiervan zijn de azo-kleurstoffen die voor overgevoeligheidsreacties kunnen zorgen bij mensen die daar gevoelig voor zijn. Daarnaast kan mononatriumglutamaat (de smaakversterker, ook wel bekend onder de naam Ve-Tsin) aanleiding geven tot het ‘Chinese Restaurant Syndrome’ waarbij er klachten ontstaan zoals hartkloppingen, hoofdpijn en duizeligheid. Ook de zoetstof aspartaam is niet onbesproken. Recentere studies met aspartaam zijn niet helemaal eenduidig over de vermeende veiligheid. Dat is dan ook de reden dat de EFSA aspartaam in 2013 opnieuw uitgebreid onder de loep zal nemen.
Het gebruik van hulpstoffen is zeer wijdverbreid en het volledig vermijden hiervan zal dan ook een onmogelijke opgave blijken te zijn. Echter, vanwege het feit dat bepaalde hulpstoffen potentieel schadelijk kunnen zijn voor bepaalde groepen mensen, is het voor u als consument zeker van belang om u in deze materie te verdiepen en u op de hoogte te stellen van welke hulpstoffen schadelijk kunnen zijn, zodat u hier rekening mee kunt houden bij uw keuze van eet- en drinkwaren. Maar in de praktijk blijkt het erg moeilijk te zijn goede en betrouwbare informatie over dit onderwerp te verkrijgen.
‘Wat zit er in uw eten?’ slaat de plank mis
Een voorbeeld hiervan is het bekende en veel gebruikte boekje ‘Wat zit er in uw eten?’ van Corinne Gouget. Vanwege de manier van schrijven en de onduidelijke onderbouwing van de beweringen in dit boekje blijkt dit meer paniek te zaaien dan dat het de consument objectieve en duidelijke informatie geeft over E-nummers. Op de voorkant staat ‘Let op! Gevaar! De gids die u alerter maakt op al die E-nummers’. Hiermee wekt de auteur onterecht de indruk dat alle E-nummers een gevaar voor de gezondheid zijn. De inhoud van het boekje blijkt ook niet altijd even duidelijk te zijn. Nicotinezuur wordt bijvoorbeeld in de oranje categorie onderverdeeld (‘pas op’). Dit zou een ‘natuurlijk of synthetisch voedingszuur’ zijn dat ‘risico’s met zich meebrengt en dat steeds minder vaak vermeld wordt’. Het gaat hier echter om vitamine B3 zonder welke stof leven niet mogelijk zou zijn. Daarnaast wordt er niet vermeld wat er dan bedoeld wordt met ‘risico’s’ en ook wordt er geen verwijzing gegeven naar wetenschappelijk onderzoek waar dit risico dan uit zou blijken. Dergelijke alarmerende teksten zonder referenties te noemen die deze beweringen onderbouwen worden op veel plekken in dit boekje gebruikt. Een ander voorbeeld is ascorbinezuur (vitamine C) dat diarree zou veroorzaken en daarom bij de categorie ‘oranje’ is ingedeeld. Dat ascorbinezuur in hoge doseringen een laxerende werking kan hebben is algemeen bekend. Maar zoals eerder aangegeven is het belangrijk u te realiseren dat elke stof (zoals ook water en keukenzout) vanaf een bepaalde hoeveelheid neveneffecten kan hebben, en dat deze grens voor elke stof weer anders ligt. Voor ascorbinezuur dat in een hoeveelheid van enkele grammen diarree kan veroorzaken, is de kans erg klein dat dit effect op zal treden in de hoeveelheid die doorgaans als additief gebruikt wordt (deze ligt eerder in de orde van milligrammen). Daarnaast is ook vitamine C een stof waar we niet zonder kunnen. Het zou dus zeer onverstandig zijn om deze essentiële voedingsstof te gaan vermijden zoals mevrouw Gouget suggereert. Ongetwijfeld bevat dit boekje ook enkele zeer goede adviezen (zoals een waarschuwing voor aspartaam en mononatriumglutamaat). Echter is het zonder referenties erg moeilijk in te schatten welke waarschuwingen wel gegrond zijn.
Het zou erg goed zijn als er eens een naslagwerk over E-nummers zou verschijnen waarin tevens de wetenschappelijke studies worden vermeld waarop bepaalde beweringen over bijwerkingen worden gebaseerd. Op deze manier zou het voor de consument mogelijk zijn om zelf de bron van bepaalde beweringen te raadplegen en op die manier een zelfstandig oordeel te vormen over de veiligheid van de betreffende additieven.
Hoe dan wel?
Op dit moment lijkt de enige manier om de bron te vinden van beweringen over E-nummers een uitgebreide speurtocht op internet te zijn, waarbij men meestal uitkomt op wetenschappelijke databases zoals PubMed en de website van de EFSA. Daarnaast is de website van de JECFA (Joint Expert Committee on Food Additives) aan te raden waar monografieën van additieven te bekijken zijn (http://www.inchem.org/pages/jecfa.html). Tot het moment dat er een overzichtelijk en bruikbaar naslagwerk met wetenschappelijke achtergronden beschikbaar is, lijkt het in ieder geval verstandig om boeken zoals ‘Wat zit er in uw eten?’ met een gezonde kritische blik te bekijken.